HIRSCH-WORMSER

Samuel Juda Simon Hirsch werd geboren in Amsterdam op 22 oktober 1872. Hij was een zoon van Simon Azaria Hirsch (koopman en vice-voorzitter van de Bond van Diamantairs) en Ganna Spitz. Simon Azaria (Amsterdam, 27.1.1841 – 25.11.1916) en Ganna Spitz (Amsterdam, 29.6.1845 – 15.7.1888) kregen in totaal veertien kinderen; bij de geboorte van de jongste, Ganna Hirsch, overleed Ganna sr.

Een foto van Simon Azaria Hirsch, de vader van Samuel Juda Simon.
Bron: Brochure over Opperrabbijn Hirsch – collectie familie Hirsch en Colthof

De vader van Simon Azaria was Samuel Joseph Hirsch, de vermaarde Sjmoël Bas, werd geboren in Amsterdam op 22 oktober 1798 en is aldaar overleden op 28 september 1842. Sjmoël Bas was getrouwd met Aaltje Abraham Hes (Amsterdam, 1.8.1801 – 24.6.1889). Zij kregen dertien kinderen en Simon Azaria was hun twaalfde kind.

Simon Azaria was een groot joodse geleerde en bij zijn 75e verjaardag (in 1916) kreeg hij van zijn zoon de Morenu titel (‘hoogleraar’) op voordracht van de Amsterdamse Opperrabbijn Abraham Samson Onderwijzer (Muiden, 24.7.1862 – Amsterdam, 17.11.1934).

Opperrabbijn Abraham Samson Onderwijzer
Bron: www.fotoleren.nl

Vader Simon Azaria Hirsch investeerde veel in zijn veelbelovende zoon Samuel Juda Simon. Samen stonden ze om 3 uur ‘s nachts op en ze leerden uit de joodse bronnen tot het aanbreken van het ochtendgloren.

Samuel Juda Simon was het derde kind. Zijn oudste zus, Esther Hirsch (Amsterdam, 25.6.1869 – Oss, 13.3.1942) trouwde met Aaron Colthof (Opsterland, 7.7.1874 – Sobibor, 14.5.1943).

Samuel Juda Simon Hirsch
Bron: Beeldbank Bibliotheek Rosenthaliana

Het was voor ultra-orthodoxe mensen in Nederland in die tijd niet makkelijk om een geschikte bruid te vinden; de joodse kennis liet destijds erg te wensen over, vooral bij de meisjes. Vandaar dat de Opperrabbijnen naar Duitsland keken voor echtgenotes. Zodoende vond ook Samuel Juda zijn vrouw, Betty Wormser, in Duitsland.

Op 4 november 1902 trouwden Samuel Juda Simon en Betty (Brendel) Wormser (geboren in Karlsruhe op 6 januari 1877), in de synagoge van Karlsruhe; op 8 december van dat jaar trouwden ze voor de Burgerlijke Stand in Zwolle. Ze woonden in een laat- 18e eeuws herenhuis in de Bloemendalstraat 3 in Zwolle.

Betty was een dochter van Rafael Wormser (Karlsruhe, 7.11.1838 – 28.4.1901) en Jenny Hirsch (geboren in Eschwege, Duitsland, op 18 januari 1848 – Karsruhe, 27.12.1916). Betty had drie broers en vier zusters. Haar grootouders waren Baruch Chaim Wormser en Betty Wormser-Forchheimer; Betty is vernoemd naar haar oma. Baruch en Betty Wormser hadden tien kinderen. Twee dochters waren al met Nederlandse Opperrabbijnen getrouwd: Helena met de latere Rector Wagenaar en Karola Womser met de Haagse Opperrabbijn Tobias Tal, vader van de latere Opperrabbijn Justus Tal.

Opperrabbijn Lion Wagenaar Bron: Wikipedia

Opperrabbijn Tobias Tal Bron: Wikipedia

Betty Wormser jr. was een godsvruchtige vrouw en Samuel Juda Simon Hirsch zocht indertijd een bruid met een gelijkgestemde ultra-orthodoxe achtergrond. Betty had duidelijk een eigen mening over allerlei halachische (wettelijk joodse) onderwerpen en ze leek soms strenger te zijn dan haar man. Soms raadpleegde ze haar schoonvader Simon Azaria Hirsch en hij was altijd erg tevreden over de denkwijze van zijn schoondochter. In zijn ogen was zijn zoon soms te zacht. Alhoewel Samuel Juda ook onbuigbare kanten had.

Ooit vroeg iemand aan Betty Hirsch-Wormser of zij en haar man onenigheid hebben met betrekking tot de opvoeding van de kinderen. Ze antwoordde dat beiden eensgezind waren en hetzelfde psychologische handboek gebruikten. Op de vraag over welk boek het ging was haar antwoord: de Sjoelchan Aroech. Dit is een boek vol handwijzingen op joods gebied.

Betty Hirsch-Wormser
Bron: Judith Bodenheimer-Hirsch

Reeds op jonge leeftijd zag men dat Samuel Juda getalenteerd was en hij studeerde aan het Nederlands Joodse Seminarium voor Rabbijn en leraar. In augustus 1900 legde hij met succes zijn examen af. Al snel werd hij benoemd tot leraar van de toenmalige Talmoed Tora en de Beth Hamidrash. Ook werd hij directeur van de theologische vereniging Reshit Chochma (‘het begin der wijsheid’ in het Hebreeuws) en van de Agoedath Jisraeel. Opperrabbijn Hirsch had Reshit Chochma in Zwolle opgericht, met als doel om het joods leren te bevorderen. Agoedath Jisraeel werd begin 20-er jaren opgericht in Oost-Europa, om in de eerste plaats de assimilatie te bestrijden. Hirsch was vanaf de eerste voorbereidende vergadering van internationaal beroemde Rabbijnen in Katowice (in Polen) een belangrijke factor; hij was lid van hun internationale organisaties en behalve zelf-oprichter ook voorzitter van de Nederlandse afdeling. Hij onderhield intens contact met de grootste geleerden in Oost-Europa, van wie enkelen persoonlijke vrienden werden en in Zwolle logeerden. De meest beroemde was de Rabbijn van Lublin die de Daf Hayomi (‘het dagelijkse blad’) ruim 90 jaar geleden startte.

Rabbijn Meir Shapira van Lublin (1887-1933)
Bron: Wikipedia

Verder was hij  lid van het Nederlandsch-Israëlietisch Seminarium, van het Centraal Israëlietisch Weeshuis te Leiden, van de S.A. Rudelsheimstichting voor joodse zwakzinnige kinderen en van de vereniging Israël voor noodlijdende buitenlandse joden. Behalve alle algemene functies binnen het Nederlandse jodendom, werkte hij ook voor Pro Juventute en de Liga ter bestrijding van tuberculose in Zwolle.

Opperrabbijn Hirsch in functie in officiële kleding. Deze foto hangt nog steeds in de hal van de synagoge in Zwolle Bron: Herinneringsboek Joods Zwolle 1940-1945

Nadat Hirsch op 30 maart 1902 een spreekbeurt gaf in Zwolle en men erg onder de indruk was – hij was een getalenteerde en boeiende spreker – werd hij met algemene stemmen tot Opperrabbijn van het al 20 jaar herderloze resort Overijssel aangesteld. Op 13 juni dat jaar vond de officiële inauguratie plaats. Hij nam ook opperrabbinaten waar in Friesland, Utrecht, Noord-Brabant, Limburg en Rotterdam. Samuel Juda Hirsch pleitte voor het herstel van het traditionele jodendom en uitte zijn onvrede met de toenmalige assimilatie en elke vorm van afwijking van de religieuze geboden en verboden. In 1920 werd het vrouwenbalkon op de bovenverdieping geinstalleerd, op zijn aandringen. In zijn redes werden aktuele zaken vanuit Tora-teksten benaderd, zodat ook minder religieuze joden zich hierin konden vinden. Hij reisde veel en werd bekend in binnen- en buitenland. Hij was een bescheiden man, vlijtig en hij verrichtte ook veel liefdadigheidswerk (‘Tsedaka’).

Op 2 december 1928 vierde de vereniging ‘Reschit Chochma’ (vertaald ‘het begin der wijsheid’) haar 25-jarig bestaan. Hieronder volgen de uitnodiging alsmede de groepsfoto die ter gelegenheid van dit feest werd gemaakt.

Rabbijn Hirsch in het midden, 2 december 1928 (zie ook: Groependeel)
Bron: Beeldbank Joods Historisch Museum, Amsterdam

De uitnodiging voor de bijeenkomst op 2 december 1928
Bron: Brochure familie Hirsch

naf 1933 was Opperrabbijn Hirsch intensief betrokken bij de steun aan Duits-Joodse vluchtelingen. Hij reisde vaak naar Den Haag om voor meer toelating te pleiten bij de Minister van Justitie. Deze verzuchtte eens: “Zolang Opperrabbijn Hirsch inkt in zijn pen heeft, zal hij garant tekenen voor joodse vluchtelingen…”

Hij vertaalde de gruwelen van de Nazi’s als zijnde veroorzaakt door afvalligheid van velen van het joodse volk. Het was zijn overtuiging dat de oorzaak van de ellende was dat de meerderheid van het joodse volk zich niet aan de religieuze geboden en verboden hield en ook de Sabbath-wetten niet respecteerde. Het zou van cruciaal belang zijn om tot inkeer te komen, dat zou de redding van het joodse volk ten goede komen.

Uit een speech van de Opperrabbijn:

Jeremia dreigde: “Als ge de Sabbath schendt, dan zal het vuur oplaaien in de poorten van Jeruzalem, vuur dat haar burchten zal verteren en niet zal worden uitgeblust.” Is die dreiging geen droeve werkelijkeheid geworden? Zwaar is de slag. Maar alleen God kent de wegen der historie.”

Hier volgt een klein deel uit een toespraak van Opperrabbijn Hirsch, waarin hij het belang van de Shabbath-heiliging in verband brengt met de stervende aartsvader Jacob:

Moge het geschetste gevaar, zo van de Sabbathheiliging als van de studie der Joodse wetenschap niet onderschat worden, doch velen wie waarlijk, ik weet ‘t, de religieuze opleiding uwer telgen ter harte gaat, dit gevaar inzien, dat zij beluisteren de stem van de stervende Jacob en wel beseffen wat zij des opleiding, wat zij aan Godsdienstonderwijs en toerusting hunner oudere kinderen met de Joodse wetenschap verschuldigd zijn, wat zij verschuldigd zijn aan Jodendom en Gemeente. Want wanneer dus door de onverbiddelijke dood … leemtes zijn ontstaan, verdienstelijke mannen zijn heengegaan, die Tora, Awoda en Gemiloet Chassadiem liefhadden, dan is het der overlevenden plicht die leemten aan te vullen en te zorgen met alle kracht dat, het geweldige licht …. machtige Emoena (‘geloof’) niet uitblussen doch hunne telgen steeds onopgeefbaar flikkeren tot nieuw heil der Gemeente.

In het handschrift van Opperrabbijn Hirsch Bron: Collectie familie Hirsch

Hier volgt het begin van een speech van Hirsch over het eerste boek van Mozes (Bereesjiet), hoofstuk 49, regel 2, wekelijks gelezen deel uit de Tora Wajechi:

Mijne Vrienden.

Het was een ernstige, hoogst gewichtige stonde, [wanneer] de grijze aartsvader Jakob nog enige ogenblikken, vóór hij voor immer van zijn kinderen zou afscheid nemen, hen allen om zijn legerstede riep, hun allen nog een laatste vaderlijke vermaning gaf.

(Hieronder in eigen handschrift) Jakob toch, voorbereid op de naderende dood, kon niet heengaan, kon niet scheiden van het ondermaanse, alvorens nog enige ogenblikken zijn kinderen de weg te hebben gewezen die zij moesten bewandelen en met klem op het hart te hebben gedrukt geen vingerbreed te wijken van het pad van godsvrucht en plichtbetrachting van trouw en aanhankelijkheid aan de almachtige vader.

Hikawetsoe wesjimoe benee ja’akow.
Verzamelt u en hoort kinderen van Jakob, zo sprak hij op teder vaderlijke toon.
Hikawetsoe wesjimoe – verzamel u en hoort!

Geachten,
Wanneer het ons bevreemdt dat Jakob zijn zonen het ‘verzamelt u”, toeroept, terwijl zij reeds allen toch om zijn legerstede geschaard stonden, geduldig wachtend op ’t woord van wijze vermaning, dat Jacobs lippen zou ontvloeien, wanneer ons dat te meer bevreemdt, het zoëven reeds geklonken had He’asefoe we’agieda lachem, – verzamelt u dat ik u meedeel, dan zal de Midrasch aan welke scherpe blik deze moeilijkheid niet ontgaan is, haar met ’n tekenend woord oplossen.
Nee, niet op het tegenwoordige ogenblik, aldus de Midrasch, heeft de aartsvader het oog gevestigd, neen, hij richt zijn blik naar de toekomst, profetisch en vermanend, wat later geschieden zal en moet, als zijn zonen zich tot ’n volk ontwikkeld hebben.
He’asefoe staat in verband met
He’asefoe mimitsrajiem wehikabetsoe lera’amses.
He’asefoe me’asseret hasjewatiem wehikabetsoe besjewet jehoeda webinjamin.
Verzamelt u van Egypte en begeeft u naar Raamses, verzamelt u uit het 10 stammenrijk en begeeft u naar Juda en Benjamin. [Bereesjiet rabba hoofdstuk 98]

Cursief deel in eigen handschrift Bron: Collectie familie Hirsch

De rabbijn aan de wandel Bron: Memorboek, bladzij 804 en www.joodsmonument.nl

De kleinkinderen weten te vertellen dat Betty Hirsch zich regelmatig beklaagde dat er niet genoeg geld was voor de huishouding, omdat haar man veel geld gaf aan goede doelen en er weinig overbleef. In de financiële boeken die Opperrabbijn Hirsch bijhield, ziet men af en toe een ‘anonieme gever’ staan; men is ervan overtuigd dat hij het was die het geld gaf, maar hij wilde liever in cognito blijven, uit bescheidenheid. Maar hij noteerde deze giften wel, want de boeken moesten immers kloppen.

Zoon Ben-Zion Hirsch hielp zijn vader bij het fondsenwerven Bron: Collectie familie Hirsch

Op 15 en 16 augustus 1924 vierde de synagoge aan de toenmalige Schoutenstraat haar 25-jarig bestaan. Er werd een speciale dienst gehouden.

Bron: Olly Kan-Kok

Uit de orde van de dienst in augustus 1924, bladzij 1 Bron: Olly Kan-Kok

In 1927 werd de viering van zijn 25-jarig ambtsjubileum gevierd. Bij deze gelegenheid werd Hirsch tot ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw benoemd. Hij kreeg het lintje vanwege zijn veelzijdige werk, maar vooral ook omdat hij het was die vocht voor rehabilitatie van (joodse) gevangenen, overtreders van de wet. Opperrabbijn Hirsch was de eerste in zijn tijd die aangaf dat een gevangene weer in de maatschappij opgenomen kon worden nadat hij  een proces van aanpassing en heropvoeding zou krijgen. Dit was indertijd een modern en nieuw gelanceerd idee met een vooruitziende blik.

Uit het Algemeen Handelsblad van 9 juli 1927

Opperrabbijn Hirsch in het midden, zittend) in 1930 bij een bezoek aan de
synagoge in Oldenzaal

Samuel Juda en Betty Hirsch woonden in het grote huis aan de Bloemendalstraat 3 te Zwolle. Tussen 1903 en 1919 werden uit dit huwelijk 11 kinderen geboren: vier zoons – waarvan er één, Simon Azaria, jong is overleden – en zeven dochters.

Hierbij een aantal anecdotes rondom de Opperrabbijn:

Judith Bodenheimer vertelt hoe haar opa met de trein naar een stad in Overijssel ging om zijn taken aldaar te vervullen en hij ging de Sabbath samen met de gemeente  vieren. In het huis van zijn gastheer hoorde hij een rijke jood tegen een arme jood zeggen: “Het is nu wel genoeg, ik wil je niet elke week geld geven.” Hierop trok Rabbijn Hirsch zijn portefeuille en gaf al het geld dat daarin zat aan de arme man. De rijke man keek hem verontrust aan en vroeg: “Maar Opperrabbijn, hoe komt u nu terug naar huis met de trein?” Waarop het legendarische antwoord luidde: “Wel, mijn terugreis zult u vast wel betalen!”

Riek Levie vertelde dat de Opperrabbijn een keer op bezoek ging bij Leo en Hilde Marcus. Ook de dochters van de Marcussen waren bij het bezoek aanwezig. Marcus had een koshere slagerij in Zwolle (later ook in Amsterdam). Aan het eind van het bezoek gaf de Opperrabbijn een compliment aan Leo Marcus in de trant van diens beroep: “Meneer Marcus, uw kinderen zijn net als leverpastei!”

Ooit bezocht de heer Hirsch de stad Deventer, ook hier verbleef hij op de Sabbath. ‘s Avonds laat wilde hij graag nog wat joods leren en zijn rede voor de volgende ochtend voorbereiden. Het licht was echter uit en een orthodoxe jood mag geen licht aandoen op de Sabbath en de meeste feestdagen, noch mag hij volgens de joodse wetten rechtstreeks aan een niet-joods iemand vragen om het licht aan te doen. Op de gang kwam hij het inwonende dienstmeisje tegen en gaf hij haar een hint: “Ik zou graag nog wat leren”, zonder te vragen of ze het licht aan wilde doen. Hierop zei het dienstmeisje: “Maar Opperrabbijn, het is al laat en u moet nu toch gaan slapen?!”

Aron Colthof herinnert zich nog enkele anecdotes: op een winterse dag eind 1940, werd Opperrabbijn Hirsch door een jonge politie-agent op het Haagse station staande gehouden. De agent hield hem voor een ‘illegale jood’ en in het Duits vroeg hij naar zijn Persoonsbewijs. Hirsch knoopte zijn overjas open om deze uit zijn binnenzak te halen, maar toen de agent zijn insigne van Ridder in de Nederlandse Leeuw zag, schrok hij en zei:”Neemt U mij niet kwalijk”, waarop Hirsch antwoordde met: “Ik neem het U bijzonder kwalijk!”

Een andere episode was toen de burgemeester van Zwolle Hirsch verzocht om illegale joden bij de politie te melden. Hij weigerde om dit te doen en kreeg vervolgens een agent gepost voor zijn deur in de Bloemendalstraat. Opperrabbijn Hirsch verhuisde toen naar Sjoel, een heilige plaats die buiten de bevoegdheid van de politie viel. Zodoende werden de kinderen Hirsch gepost om joodse vluchtelingen op te vangen en naar Sjoel te brengen. Na zijn overleden in 1941, tijdens de bezetting, zette diezelfde burgemeester een agent als erewacht bij de begrafenis.

Het echtpaar Hirsch voor hun huis in de Bloemendalstraat 3 in Zwolle op 27 augustus 1935 op de dag dat hun oudste dochter Ganna trouwde met rabbijn Izak Vredenburg Bron: Judith Bodenheimer-Hirsch

Opperrabbijn Hirsch was niet tegen een joodse staat in Palestina, maar voor hem kon daar enkel een orthodoxe staat komen. Dat was de reden dat hij zich tegen de seculiere zionistische ideeën keerde. Hij was zeker wel betrokken bij het geld verzamelen met als doel de jesjiewot (joodse leerscholen) en het Sha’arei Zedek ziekenhuis in Jeruzalem te helpen.

Nadat de Nazi’s delen van Europa veroverden en de joden-haat preveleerde, uitte Hirsch zogezegd zijn grote zorg over het lot van het joodse volk.

Een speech van Opperrabbijn Hirsch tijdens een Agoedat Jisraeel bijeenkomst in 1939, waarin hij zijn grote zorg uitsprak voor de situatie

Opperrabbijn Hirsch tijdens zijn speech in 1939. Op de achtergrond zijn twee borden met teksten te zien: ‘De Tora is ons leven’ en ‘Indien er geen Tora is, is er ook geen meel (=brood)’

Hirsch overleed na een ziekbed van ongeveer 1 jaar op 11 augustus 1941. Twee dagen later vond zijn begrafenis plaats. In die tijd mochten joden nog in treinen rijden en was er een speciale trein ingezet die de vele hoogwaardigheidsbekleders van joodse origine naar het toen nog bestaande station in Herfte (vlakbij de Kuyerhuislaan in Berkum, Zwolle) bracht.

Grafsteen van Opperrabbijn Hirsch, Watersteeg te Zwolle
Bron: Mirjam Kan

Overlijdensadvertentie in de Zwolsche Courant

Bladzijde uit het Begrafenisboek van de joodse gemeente Zwolle. Onderaan staat Opperrabbijn Hirsch vermeld.

Rechterpagina van het begrafenisboek

De orde van de dienst voordat Opperrabbijn Hirsch begraven werd:

Dienst in de Zwolse Sjoel op 13 augustus 1941

Artikel in het Joodsche Weekblad van 15 augustus 1941

Kort na zijn overlijden begon de deportatie van joden naar het oosten, Duitsland en Polen. Betty Hirsch-Wormser, de weduwe van de Rabbijn, werd omgebracht in Sobibor op 23 juli 1943. Ook haar twee zonen Hirsch (Raphael en Bentsion Baruch) en zes dochters (Ganna, Lea, Esther, Helena, Jenny en Rebecca Rosa Hirsch) met hun gezinnen kwamen om. Rafael in Bergen-Belsen en Bentsion overleed op 18 april 1945 in de ‘verloren trein’ (Tröbitz), vlak voor de bevrijding. Slechts twee kinderen overleefden de oorlog: Ella en Frederik Jacob (Fried) Hirsch. Aan de kinderen Hirsch wordt een apart deel gewijd.

Gedenkplaat van de familie Hirsch op de joodse begraafplaats de Watersteeg. Hier worden Betty en haar omgekomen kinderen per naam herdacht. Bron: Mirjam Kan

Een week na de herinwijding van de Zwolse synagoge (september 1989), werd de naam van de voormalige Schoutensteeg veranderd in de Samuel Hirschstraat. Hierbij waren zijn zoon Frederik Jacob (Fried) en kleinzoon Aron Colthof (zoon van Ella Hirsch) aanwezig

Artikel uit de Zwolsche Courant op 27 september 1989. Rechts: Fried Hirsch, rechts van burgemeester Loopstra van Zwolle staat Aron Colthof. Bron: Brochure Hirsch